God en vitriool
‘Die ene naam die voor alles kan staan, bestaat niet. Dan vind ik God nog de beste. Maar God moet natuurlijk wel van de aarde wegblijven. Ik moet er niet aan denken, een God op aarde.’ ‘Goeie filosofie doet pijn, die brandt, je krijgt een paar klappen in je gezicht, wordt wakker. En goeie literatuur heeft dat voor mij ook. Zoutzuur, vitriool. Het doet vreselijk zeer als ze het over je heen gieten, maar daar kan je op zo’n moment ook van genieten, omdat het eindelijk de waarheid lijkt. Je gaat steeds meer van de schijn genezen.’
Deze uitspraken deed Connie Palmen in haar allereerste interview, in Het Parool van zaterdag 19 januari 1991. Ze hadden net zo goed van gisteren kunnen dateren; in interviews is Palmen door de jaren heen al even consistent als in haar romans en essays. Uit de interviews die ter gelegenheid van haar vijftigste verjaardag zijn gebundeld in God en vitriool, treedt een vastberaden, sprankelende, diepzinnige en oergeestige persoonlijkheid naar voren die tegelijkertijd ontwapent en aan het denken zet, zoals het een groot schrijver betaamt.