Aan het werk
De afgelopen anderhalf jaar snakten Nederlanders ernaar om weer aan het werk te gaan; de periode van wachten, van nietsdoen of weinig doen leek eindeloos te duren. Misschien keken we er vooral naar uit om onze collega’s weer te zien op het werk. Dat lijkt goed te rijmen met het beeld van een hardwerkend volk. ‘Wij Nederlanders hebben de arbeid altijd lief gehad om de arbeid zelf,’ meende een krant net na de bevrijding in 1945. Het bevrijde volk kon niet wachten om eindelijk weer zelf de handen uit de mouwen te steken voor de wederopbouw van hun land. Dat arbeidsethos was volgens de algemene overtuiging deel van hun volksaard.
Maar in Aan het werk betoogt James Kennedy dat dit arbeidsethos niet alleen draaide om werk. Zelfs ten tijde van de wederopbouw probeerden Nederlanders een balans te vinden tussen werk, ontspanning en privéleven. Hoe die balans eruitzag was wel aan verandering onderhevig. Na de wederopbouw was er eerst een tijd waarin men vanwege de toenemende welvaart niet veel hóefde te werken, daarna kwam een tijd van grote werkloosheid waarin men niet veel kón werken, en in de afgelopen jaren lijkt het erop dat men weer meer móet werken. Wat opvalt in dit land, waar werk zo belangrijk schijnt te zijn, is dat er hoge eisen worden gesteld aan wie mócht werken.
Nederlanders willen aan het werk, maar wat verwachten we van het werk? De Amerikaanse historicus James Kennedy, die uit een land komt met een ander arbeidsethos, probeert de recente Nederlandse geschiedenis te ontrafelen.
James Kennedy (Orange City, Iowa, 1963) is decaan van University College Utrecht, hoogleraar moderne Nederlandse geschiedenis aan de Universiteit Utrecht en columnist van dagblad Trouw. Hij publiceerde onder andere Nieuw Babylon in aanbouw, Een weloverwogen dood, Bezielende verbanden en Een beknopte geschiedenis van Nederland.